Pasen
Er is geen vaste datum voor het herdenken van de opstanding van Jezus maar Pasen valt tussen eind maart en eind april.
De uitleg over deze feestdag gebeurd met name naar aanleiding van Lucas 24:1-12.
Zoals vermeld staat in het vorige artikel, gingen de vrouwen heel vroeg naar het graf om Jezus te gaan balsemen. Meestal gebeurde dit op de dag zelf of een dag later, maar dit kon niet omdat de sabbat er tussen zat. De vrouwen waren Maria van Magdala en Maria, (de moeder van Jacobus en Jozef) en mogelijk de vrouw van Klopas, Johanna (de vrouw van Chusas, de rentmeester van Herodes) en Salome (waarschijnlijk de zus van Maria).
Nog aan het bijkomen van alle gebeurtenissen, kwamen ze bij het graf aan. Daar beleefden ze de volgende schok. Volgens Mattheüs 28:2 vond er een grote aardbeving plaats waarna een engel de grafsteen weggerolde van het graf. Jezus lag niet meer in het graf. Dit waren de tekenen van Zijn opstanding, maar de vrouwen zagen dit niet.
De engelen waren in blinkende kleding. Van schrik bogen ze hun gezicht. Ze vroegen hen: “Waarom zoekt u de Levende bij de doden?” en vervolgen met vers 6 en 7 “Hij is hier niet, maar Hij is opgewekt. Herinner u hoe Hij tot u gesproken heeft, toen Hij nog in Galilea was: De Zoon des mensen moet overgeleverd worden in handen van zondige mensen en gekruisigd worden en op de derde dag opstaan.”
Nadat ze dit te horen hadden gekregen van de engelen, keerden ze terug naar de discipelen en medegelovigen. Volgens Mattheüs 28:9,10 krijgen de vrouwen onderweg nog een ontmoeting met Jezus. Ze aanbaden Hem. Hij geeft hun de opdracht om het allemaal aan de discipelen te vertellen. Het lijkt erop dat de Emmaüsgangers daar ook bij waren. Voor dit verhaal verwijs ik naar Lucas 24:13-35.
Ondanks dat Jezus meerdere malen had verteld dat Hij zou opstaan uit de dood, geloofden de discipelen hen niet. Ze vonden het maar onzin. Dit veranderde voor Petrus toen hij naar het graf van Jezus was geweest.
Toen de Emmaüsgangers weer bij de discipelen waren, vertelden ze over hun ontmoeting met Jezus. Terwijl ze nog spraken, stond Jezus zelf in hun midden en zei: “Vrede zij u.”
“En zij werden angstig en zeer bevreesd en dachten dat ze een geest zagen.”, vers 37. Duidelijk is te lezen dat Jezus ze kalmeert in de verzen er na. Hij laat hen Zijn handen en voeten zien.
Jezus bewijst tegenover de aanwezigen dat Hij geen geest is door ze te vragen of ze iets te eten voor Hem hebben, Hiermee bewijst Hij hun ongelijk.
In vers 44 tot en met 49 staat de laatste onderwijzing van Jezus aan Zijn discipelen. Hij herinnert hen aan wat Hij al eerder aan hen heeft vertelt en laat zien wat hiervan allemaal is vervuld. Wat moest worden vervuld omdat dit Gods wil was. Dit is terug te vinden in het huidige Oude Testament. Ze moesten wachten in Jeruzalem. Hij beloofde hen de uitstorting van de Heilige Geest zodat ze gesterkt het evangelie zouden kunnen verkondigen.
Marcus 16:15-18 vult het aan met deze woorden:
“En Hij zei tegen hen: Ga heen in heel de wereld, predik het Evangelie aan alle schepselen.
Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden, maar wie niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden.
En hen die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij demonen uitdrijven; in vreemde talen zullen zij spreken;
slangen zullen zij oppakken; en als zij iets dodelijks zullen drinken, zal het hen beslist niet schaden; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen gezond worden.”